kerk en recht

Strijd met – kanttekeningen bij ord. 4-4-2 PKN

Ordinantie 4-4-2 van de kerkorde van de PKN luidt als volgt: ‘Bepalingen in regelingen van kerkelijke lichamen die in strijd zijn met hetgeen in de kerkorde, de ordinanties en de generale regelingen is bepaald, hebben geen kracht. Bepalingen die in strijd komen met hetgeen in de kerkorde of de ordinanties wordt bepaald verliezen op dat moment hun kracht. Bepalingen die in strijd komen met hetgeen in de kerkorde of de ordinanties wordt bepaald verliezen op dat moment hun kracht.’

Het eerste dat in deze ordinantie opvalt is het verschil tussen de eerste en de tweede zin. De bepalingen in de regelingen waar het hier om gaat mogen als ze in werking treden niet in strijd zijn met kerkorde, ordinanties en generale regelingen. Datzelfde geldt als er op een later moment strijd ontstaat bij wijziging van kerkorde en ordinanties. Vreemd genoeg worden dan de generale regelingen niet genoemd. Bos-Koffeman 2019 vermoedt hier een omissie (p. 117). Dat ligt echter genuanceerder. De generale regelingen zijn ingevoegd bij de evaluatie van de kerkorde, de toevoeging is in werking getreden per 1 januari 2013. Wie in de stukken duikt, ontdekt dat dit een bewuste keuze betreft (synoderapport AZ 11-20 A, p. 23; vgl. AZ 11-20 C, p. 84). In het eerste geval gaat het om bepalingen waarvan men in beginsel had kunnen weten dat ze in strijd zijn met kerkorde, ordinanties en dus ook generale regelingen. In het tweede geval kon men het bij het opstellen van de bepaling juist niet weten, omdat de strijd pas later ontstaat, als kerkorde of ordinanties gewijzigd worden. De vraag is dan wel, wat in voorkomend geval bij een generale regeling de doorslag geeft. Wat in de eigen regeling van het kerkelijk lichaam staat, of wat in de inmiddels gewijzigde generale regeling is opgenomen? Maar ook: hoe lang blijft die eigen regeling dan eventueel zwaarder wegen? Zolang het kerkelijk lichaam dat wil, of tot een nieuwe, gewijzigde regeling wordt vastgesteld? Dat laatste lijkt voor de hand te liggen. In dat geval treedt immers het eerste deel van de bepaling in werking: ‘Bepalingen (…) die in strijd zijn‘ (curs KWdJ). Het kan dus bij het tweede deel van ord. 4-4-2 nooit om meer dan een tijdelijke afwijking gaan!

Een andere belangrijke vraag die bij deze ordinantie opkomt is om wat voor regelingen van kerkelijke lichamen het gaat. In de Toelichtingen uit 1997 ontbreekt een bepaling als deze, althans een die ziet op alle kerkelijke lichamen. Wel is er een vergelijkbare bepaling waar het gaat om de ‘regelingen ten behoeve van het leven en werken van de gemeente’ (toen in concept ord. 4-5-2). In 2002 meende men dat dit te beperkt was en uitgebreid moest worden tot alle kerkelijke lichamen (Triosynode 21, 22 en 23 november 2002, II, p. 20, 25, 147 digitaal). Met regelingen worden hier dus primair huishoudelijke en andere regelingen van kerkelijke lichamen bedoeld, zoals een classicale vergadering. Hoewel de bewoordingen als zodanig de ruimte laten om ook te denken aan generale regelingen, vastgesteld door kleine of generale synode, is dat dus niet het geval.

Betekent het voorgaande dan impliciet dat een generale regeling wel in strijd mag zijn met kerkorde, ordinanties en andere generale regelingen? Het antwoord daarop moet naar mijn overtuiging ontkennend zijn. Dat vloeit niet direct voort uit een kerkordelijke bepaling, maar uit de wijze waarop de besluitvorming over generale regelingen plaats vindt, in onderscheid met kerkorde en ordinanties. Bij de invoering of wijziging van een kerkordeartikel of een ordinantiebepaling is niet alleen de generale synode betrokken, maar worden ook (wijk)kerkenraden en classicale vergaderingen geconsulteerd. Het is weliswaar aan de synode om te bepalen wat ze met de resultaten van de consultatie – in kerkelijke termen consideratie – doet, maar het grondvlak van de kerk kan langs deze weg een duidelijk signaal afgeven. De procedure is bij generale regelingen eenvoudiger. Daarover kan de kleine of generale synode besluiten zónder verdere consultatie. Als de synode in een generale regeling een bepaling opneemt die strijdt met kerkorde of ordinanties, zeker als ze dat min of meer bewust doet, dan omzeilt ze in feite daarmee de inbreng van het grondvlak. Uiteraard moet een synode dat niet willen, alleen al uit moreel oogpunt. Maar er zijn meer redenen. Ik noem er twee die samenhangen. De eerste is die van de rechtszekerheid. Als in de ordinanties zus staat en in een generale regeling zo, op welke regel zal iemand zich dan moeten richten? De tweede is dat een enkele tegenstrijdigheid nog wel te begrijpen is, zeker als aantoonbaar geen opzet in het spel is, maar als het er meer zijn, dan ondermijnt dat het gezag van de kerkelijke regelgeving. Dat is intern vervelend, mensen zullen meer geneigd zijn hun eigen gang te gaan. Maar ook extern. Als de indruk zou worden gewekt, dat een kerkgenootschap er een rommeltje van maakt, zou een burgerlijke rechter in voorkomend geval wel eens de neiging kunnen hebben minder marginaal te toetsen dan hij nu doorgaans in kerkelijke zaken doet.