kerk en recht

Eén (doop)gesprek?

De kerkorde bepaalt in ord. 6-2-2: ‘De kerkenraad voert een gesprek over de betekenis van de doop’. De aanduiding ‘een gesprek’ roept de vraag op: mogen het er ook meer zijn? Dat is vooral dan van belang als een kerkenraad er meer wil houden, terwijl de doopouders zich ertegen verzetten en mogelijk zelfs een procedure willen starten tegen de verplichting er meer bij te wonen. Ik zet in dit verband een aantal gegevens die ons kunnen helpen bij het beantwoorden van deze vraag op een rijtje en kom vervolgens tot een conclusie.

Deze bepaling is terug te voeren tot een regel uit de HKO-1951: ‘De kerkeraad handelt met de ouders over de betekenis van dit sacrament [= de doop] en geeft hun (…) nader onderricht.’ P. van den Heuvel vertaalt in zijn toelichting op de HKO uit 1991 dit handelen van de kerkenraad met ‘een doopgesprek’ (p. 178). Uit het vervolg van zijn commentaar wordt duidelijk dat een kerkenraad er zich voor te hoeden heeft dat procedure om te komen tot de doop van een kind niet verwordt tot een tuchtprocedure met de weigering om te dopen als tuchtmiddel. Het hoogste hervormde bezwarencollege oordeelde althans in 1985 dat een kerkenraad niet eindeloos kan doorgaan met het nader onderrichten over de betekenis van de doop (p. 180).

In de GKN ontbraken bepalingen als die in de HKO. Toch was ook hier het idee van een of meer voorbereidende gesprekken niet vreemd. In het boekje Kanttekeningen bij de katern (Kampen 1975), wordt aanbevolen dat ‘het gesprek met de doopouders’ (p. 35) gevoerd wordt. In dit geval moet onder ‘het gesprek’ worden verstaan ‘het spreken’. Dat is dus niet beperkt tot één bepaald moment.

De ruime terminologie van de HKO is ook te vinden in de Ontwerp-ordinanties uit 1997, zij het met net iets andere bewoordingen: ‘De kerkenraad verstaat zich (…) met hen door wie de doop voor hun kinderen (…) wordt begeerd, over de betekenis ervan.’ De uitleg in de Toelichtingen uit hetzelfde jaar, lijkt qua terminologie op die van Van den Heuvel uit 1997: ‘een gesprek’. De ontwerptekst werd beoordeeld als ‘vrijblijvend of afstandelijk’ (Gezamenlijke vergadering (…) op 22, 23 en 24 november 2001 (…) Lunteren, II, p. 59 (digitaal)). Vervolgens werd het de tekst, zoals we die nu kennen.

Het is op grond van het voorgaande niet eenduidig vast te stellen wat de bedoeling is. Het handelen van de kerkenraad aangaande de betekenis van de doop is uitwisselbaar met ‘een gesprek’. Maar daarmee hoeft niet per se één gesprek te zijn bedoeld. De intentie van de nieuwe tekst was namelijk om het concreter te maken, minder afstandelijk en vrijblijvend. Met name op grond van het laatste neig ik ertoe om te kiezen voor de uitleg dat het ook meer gesprekken mogen zijn. Daar komt bij dat de concept tekst die mogelijkheid nadrukkelijk laat.

Het commentaar van Bos-Koffeman 2019 bij de vigerende kerkorde redeneert net even anders: ‘Dat de tekst spreekt van “een” doopgesprek, sluit uiteraard niet uit dat meer dan één gesprek wordt gevoerd.’ (71) Het ‘uiteraard’ lijkt me hier niet terecht. In feite ontbreekt het aan een goed argument. De kerkordetekst zelf geeft geen uitsluitsel.

Het is met een strikte, letterlijke lezing van de kerkordetekst overigens mogelijk in feite meer gesprekken te voeren. In dat geval verdaagt men het gesprek naar een volgende gelegenheid, zoals soms ook vergaderingen verdaagd worden: er wordt geen nieuwe uitgeschreven, maar de reeds begonnen vergadering wordt later voortgezet. Formeel is er dan sprake van één vergadering, verspreid over verschillende momenten.

Al met al lijkt me de verplichting van meer doopgesprekken beslist niet uitgesloten. De vraag is wel, of er geen maximum aan verbonden is en of ouders daar dan tegenop kunnen komen. In de besprekingen hield men in 2001 expliciet rekening met de mogelijkheid van een kerkenraad om de doop te weigeren. In de NHK was dit in de praktijk eigenlijk onbestaanbaar. In de PKN kan de kerkenraad toetsen of de doop van een kind door tenminste een van de ouders ‘begeerd’ wordt (ord. 6-2-3). Dat is uit de aard der zaak uitermate complex. Hoe zal een kerkenraad dat kunnen? Toch is daarmee beslist niet gezegd dat het op geen enkele wijze en in geen enkel geval kan. De kerkenraad mag evenwel niét toetsen of iemand voldoende kennis heeft over de doop. Er staat slechts dat er een gesprek over wordt gevoerd. Als het aantal meer dan een is, kan slechts rekening houdend met alle omstandigheden van het geval worden vastgesteld, of dat aantal redelijk en te verantwoorden is. Doorgaans zal het met drie, hooguit vier, gesprekken gedaan moeten zijn.