kerk en recht

De predikant-geestelijk verzorger

Predikanten werken als geestelijk verzorger in een instelling. De een doet dat als predikant met een bijzondere opdracht, de ander als predikant-geestelijk verzorger. De praktijk van beide is zo goed als gelijk. Dat roept bij anderen en ook bij mijzelf de vraag op, hoe het kerkordelijk precies zit met deze beide.

Wie de kerkorde opslaat, ontdekt als snel dat de PThU twee ‘soorten’ predikant opleidt en de PKN twee ‘soorten’ predikant kent: de predikant en de predikant-geestelijk verzorger (ord. 3-4-1; 3-23-3; vgl. bv ook 13-17-2 sub b). De predikant-geestelijk verzorger is van relatief recente datum. De synode besloot in 2006 in tweede lezing een aantal artikelen in de kerkorde op te nemen die deze invulling van het predikantsambt mogelijk maakt. De oorsprong daarvan ligt rond de milleniumwisseling, toen de kerk zich bezon op de geestelijke verzorging in de gezondheidszorg (rapport over het project Geestelijke Verzorging in de gezondheidszorg en de kerken, 2000). In het verlengde daarvan ontstond de predikant-geestelijk verzorger. Wie als predikant opgeleid is als predikant voor gewone werkzaamheden en predikant-geestelijk verzorger wil worden, moet daarvoor een aanvullende opleiding doen, tenzij de kleine synode daarvoor ontheffing verleent (nu: ord. 3-4-1). Wie op 1 juli 2006 als predikant in algemene dienst of als predikant met een bijzondere opdracht als geestelijk verzorger werkzaam was, kan desgewenst als predikant-geestelijk verzorger worden aangemerkt en als zodanig beroepbaar worden gesteld (overgangsbepaling 159a). Maar ook omgekeerd, wie als predikant-geestelijk verzorger is opgeleid en als gemeentepredikant aan de slag wil, moet zich laten bijscholen, tenzij de kleine synode dat niet nodig acht (nu: ord. 3-23-3). Een volledige aanvulling vereist op dit moment ongeveer een half jaar fulltime studie.

Predikant-geestelijk verzorger: ‘specialis’ van de predikant met een bijzondere opdracht

De predikant-geestelijk verzorger is een variant op (‘specialis’ van) de predikant met een bijzondere opdracht (ord. 3-23). Voor de predikant met een bijzondere opdracht geldt dat deze werkzaamheden verricht ‘die in rechtstreeks verband staan met de vervulling van het ambt van predikant’ (ord. 3-23-1). Wat voor werkzaamheden zijn dat? De basis voor de bevoegdheden van een predikant is te vinden in ord. 3-9-1.  Het gaat dan om de bediening van Woord en sacramenten, catechese, ‘het verkondigen van het evangelie in de wereld’, herderlijke zorg en opzicht. Het zal duidelijk zijn dat een predikant in een instelling lang niet altijd al deze taken en bevoegdheden zal vervullen. Als een predikant voor een instelling gaat werken, wordt een tripartite overeenkomst gesloten, waarbij de kerk (i.c. een ambtelijke vergadering die beroept), de instelling en de predikant bij betrokken zijn (ord. 3-23-5). De ambtelijke vergadering moet nagaan of de werkzaamheden in de instelling inderdaad rechtstreeks in verband staan met de vervulling van het ambt van predikant. Dat geldt dus ook voor de predikant-geestelijk verzorger (ord. 3-23-1). De predikant mag, binnen de gegeven kerkordelijke kaders, gebruik maken van alle bevoegdheden die bij het ambt horen. Hij mag dus bijvoorbeeld de sacramenten bedienen, maar ook catechese geven, enzovoort. Bij de sacramentsbediening zal hij echter altijd de plaatselijke kerkenraad moeten betrekken, datzelfde geldt voor het afleggen van openbare geloofsbelijdenis, enzovoort. De predikant-geestelijk verzorger kan op deze wijze in de praktijk qua werkzaamheden dicht in de buurt komen van wat een predikant voor gewone werkzaamheden doet. Sterker nog. Hij kan die werkzaamheden zelfs in de gewone setting van een gemeente verrichten. Hij is immers dienstdoend predikant (ord. 3-15-3) en als zodanig bevoegd op tijdelijke basis nevenwerkzaamheden te verrichten (ord. 3-24-2). Wat echter niét kan, is dat die gemeente hem beroept als gemeentepredikant met de bijbehorende rechtspositie (vgl. ord. 3-5).

Aan het werk als geestelijk verzorger

Het lijkt er nu op dat alleen de predikant-geestelijk verzorger als geestelijk verzorger met een kerkelijke zending in een instelling aan het werk kan. Dat is echter niet het geval. Zowel een predikant-geestelijk verzorger als een predikant met een bijzondere opdracht kunnen in deze functie werken. Voor predikant met een bijzondere opdracht komen in beginsel ook degenen in aanmerking die de ‘gewone’ predikantsopleiding hebben gevolgd. Het is aan de beroepende ambtelijke vergadering – (algemene) kerkenraad, classicale vergadering, evangelisch-lutherse of generale synode – om te bepalen wat gewenst is (ord. 3-23-23). Die moet daartoe de betrokken instelling horen, alsmede – als die er is – de kerkelijke commissie die de predikant in de instelling begeleidt (vgl. ord. 3-23-8). De instelling kan bijvoorbeeld aangeven dat het haar niet uitmaakt. Maar ook is het denkbaar dat de instelling aangeeft dat zij als eis stelt dat de predikant ingeschreven dient te zijn in het Kwaliteitsregisters Geestelijk Verzorgers. Dat zal bij een PKN-predikant al snel impliceren dat de predikant de PThU-opleiding predikant-geestelijk verzorger moet hebben gedaan, hoewel er ook andere toegangswegen denkbaar zijn. Het is echter de beroepende vergadering die hierover het laatste woord heeft, hoewel de toelichting uit 2006 aangeeft dat de opvatting van de instelling sterk leidend zal zijn: ‘De instelling die de betrokkene aanstelt kan zelf het beste beoordelen of voor die aanstelling de specifieke opleiding tot predikant-geestelijk verzorger gewenst of vereist is.’ (Handelingen (synode PKN) 2006, 337).

Het is overigens ook niet ondenkbaar dat iemand met een predikantsopleiding als geestelijk verzorger in een instelling komt te werken, dus zonder de zogenaamde kerkelijke zending. De instelling kan er van overtuigd zijn dat de betrokkene op basis van zijn opleiding prima het desbetreffende takenpakket kan vervullen, of dat nu de gewone opleiding is of die voor predikant-geestelijk verzorger. Enigszins spannend kan het worden als het iemand betreft die predikant ‘buiten vaste bediening’ is. Die mag Woord en sacramenten bedienen (ord. 3-15-4), maar uiteraard uitsluitend binnen de kerkordelijk gegeven kaders. Hij is dus formeel niet als predikant werkzaam, maar kan in beginsel wel de daarbij behorende bevoegdheden uitoefenen. Het verschil met de predikant die wel met een kerkelijke zending als geestelijk verzorger werkzaam is, is dan in de praktijk beperkt.

Voorlopige conclusie

Uit het voorgaande wordt duidelijk dat de situatie gecompliceerd is. Enerzijds kan en mag iemand als predikant-geestelijk verzorger veel, ook in het kader van het reguliere gemeentewerk. Hij of zij kan alleen geen regulier gemeentepredikant worden. Anderzijds heeft iemand met een gewone predikantsopleiding uiteenlopende mogelijkheden als predikant in een instelling aan het werk te gaan, zolang althans inschrijving in het Kwaliteitsregister geen voorwaarde is. Wie aan het begin van de MA studie theologie aan de PThU staat, zal een afweging moeten maken. De beroepsmogelijkheden zijn bij een gewone opleiding het ruimst. Wie echter meent haar of zijn predikantsroeping primair bij het instellingswerk ligt, kan het beste de opleiding predikant-geestelijk verzorger doen. Bij een eis van inschrijving in het Kwaliteitsregister zal anders immers extra studie verricht moeten worden.

N.B. Ik kwam nog op het spoor van de nota Beter werk maken van de kerkelijke zending van geestelijk verzorgers (2016). Deze blijkt echter niet op de synode te hebben gediend, noch in het jaar van publicatie, noch later.