kerk en recht

Wie mag een trouwdienst leiden?

Wie mag een trouwdienst leiden? Het antwoord op deze vraag lijkt duidelijk. Ord. 5-5 maakt duidelijk dat dit alleen is voorbehouden aan predikanten van de Protestantse Kerk in Nederland en voorgangers van een aantal andere kerkgenootschappen (zie ord. 5-5-1). Proponenten, studenten in de theologie met consent, en anderen die preekconsent gekregen hebben, mogen het niet (zie ord. 5-5-2).

Nu is de kerkelijke praktijk niet altijd zo zwart-wit. Is het denkbaar dat iemand die niet bevoegd is een trouwdienst te leiden voorgaat in een dienst zonder de kenmerken die aan een trouwdienst eigen zijn? De vraag is dan wat die specifieke kenmerken zijn waarvan de betrokkene zich te onthouden heeft. Dat raakt aan een vergelijkbare vraag. Stel dat zo iemand de dienst samen met een predikant doet, wat zijn dan de onderdelen die de predikant tenminste moet verzorgen?

Zegenen en inzegenen

De kerkorde van de Protestantse Kerk geeft voor het antwoord op deze vragen een eerste indicatie. Het gaat primair om inzegenen en zegenen (resp. ord. 5-3 en 5-4, waarbij in het afgelopen najaar op de synode duidelijk is geworden dat aan het verschil in bewoordingen geen verschil in betekenis ontleend mag worden). Het Dienstboek (II, p. 683-875) helpt ons vervolgens verder, in het bijzonder in de inleiding en toelichting (p. 685-712). Daarin worden ten aanzien van de zegen direct een paar dingen duidelijk (p. 691). In de eerste plaats dat zowel bij het huwelijk van man en vrouw als bij andere levensverbintenissen een predikant vereist is, hoewel dat bij het laatste niet expliciet in de kerkorde vermeld is (vgl. ord. 5-3-5). In de tweede plaats dat niet uitgesloten is ‘dat naast de predikant ook anderen actief aan de zegening deelnemen’. De proponent of consenthouder kan dus niet zelfstandig zegenen, maar wel participeren als een predikant dat doet, net als anderen trouwens. Het staat wat barok in het dienstboek: ‘De door de predikant uitgesproken zegen wordt als het ware meerstemmig geëxpliciteerd.’

Vragen

Hoe zit het met de vragen? De opstellers van het Dienstboek lijken zich te verzetten tegen een kerkelijke bevestiging van het huwelijk. Dat zou teveel een overdoen van het burgerlijk huwelijk tot gevolg hebben. Het zou wat hen betreft daarom in de kerk eventueel ook zonder vragen kunnen (p. 693). De vragen in het klassiek-gereformeerde huwelijksformulier suggereren een huwelijksvoltrekking. Voor sommige theologen blijft iets als een bevestiging van belang. Het is in hun opvatting God Zelf die het huwelijksverbond sluit. In een dergelijke beschouwing spreekt het welhaast vanzelf dat een predikant de vragen moet stellen. Wie echter met de opstellers van het Dienstboek meegaat, zal er geen bezwaar tegen hebben als een niet-predikant de vragen stelt.  Waar bij de zegen in de trouwviering de kerkordelijke bepalingen duidelijk zijn,  is dat dus bij de vragen niet het geval. Het is dan de verantwoordelijke kerkenraad die de knoop moet doorhakken en zal moeten bepalen hoe hij gelovig en theologisch staat ten opzichte van het stellen van de vragen. Krijgen die een bijzondere betekenis en een bijzondere lading, of zijn ze een soort van extra, niet van wezenlijk belang? In het laatste geval zou een consenthouder dus kunnen voorgaan, mits hij maar niet zegent onder handoplegging. Hij zou op dat moment een gebed kunnen uitspreken, al dan niet actief ondersteund door de andere aanwezigen.

Laatste kanttekening

Toch zijn we er nog niet helemaal. Ord. 5-5-2 spreekt van ‘het leiden van trouwdiensten’. Kan dat nog iets anders betekenen dan een dienst zoals in en volgens het Dienstboek voorzien, dus mét predikant? Strikt genomen niet, gelet op de verschillende aangehaalde bepalingen. Toch is het denkbaar dat de gemeente bij elkaar komt naar aanleiding van een burgerlijk gesloten huwelijk en in dat kader in het bijzonder voorbede doet voor het bruidspaar. Dat kan in een klassieke dienst met een bevoegd voorganger, maar als het plaats vindt als getijdendienst, kan zelfs ieder lid van de gemeente uitgenodigd worden erin voor te gaan (ord. 5-2-1). Consent is niet nodig, al is er dan in beginsel ook geen preek of overweging. Maar ook dat ligt genuanceerd. De schaal van inleidende woorden op de Schriftlezing of op de stilte die op de Schriftlezing volgt naar een echte preek is een geleidelijke. Het eerste kan wel in een getijdendienst, het tweede niet. Maar waar ligt de grens? Het punt is met dit soort oplossingen wel dat zoiets heel snel de schijn zal hebben van een trouwdienst. Dat moet voorkomen worden. Wie het kerkelijk huwelijk en het ambt hoog heeft en hoog wil houden, kan zich dan maar beter niet in dit schemergebied begeven.