kerk en recht

Back to basics? Een evaluatie van de kerkordelijke uitwerking van Kerk 2025

Over enkele maanden zal de herziene kerkorde van de PKN in de winkel liggen. Het is geen fundamentele herziening in die zin dat alles overhoop is gehaald. Integendeel. Veel is hetzelfde gebleven. Wie van een afstandje kijkt, zal de verschillen nauwelijks zien. Slechts op onderdelen zijn wijzigingen aangebracht. In een aantal ordinanties is de nummering aangepast. Deels was dat achterstallig onderhoud, omdat al eerder bepalingen waren ingevoegd die toen de toevoeging a hadden gekregen, zodat de vertrouwde nummering niet doorbroken hoefde te worden. Hoe zien de veranderingen eruit in het licht van het adagium Back to Basics dat in de eerste nota, Kerk 2025: Waar een Woord is, is een weg (2015-16), als basisnotie werd gepresenteerd? Deze werd uitgewerkt in een drieslag: transparantie, ruimte en eenvoud (Kerk 2025, p. 15). Ruimte moet dan vooral worden uitgelegd als ruimte voor de plaatselijke gemeente om dat te doen wat in haar specifieke context nodig is om kerk te zijn. Eenvoud heeft betrekking op de hoeveelheid regels en de indertijd bestaande kerkelijke structuur. Transparantie is dan de resultante van ruimte en eenvoud: meer dan tot dan toe moet het gaan om de basics van het kerk zijn: ‘evangelieverkondiging, gemeenschap, diaconaat en de zending in de wereld.’  In hoeverre is deze doelstelling gehaald?

Verlichting van de vergaderlast

Wie kijkt naar het geheel van de kerkelijke organisatie, kan vaststellen dat die in ieder geval op een aantal punten duidelijk  lichter is dan voorheen. Dat is in de eerste plaats in het aantal classes en in de tweede plaats in de visitatie. Het aantal classes is verminderd, het aantal gemeenteleden dat daarbij betrokken is ook. Daarmee is tijd vrijgespeeld, al zal de hoeveelheid tijd ook niet overdreven moeten worden. Ik vermoed nog niet eens 1% van het gemiddeld totaal aantal vergaderuren per ambtsdrager. Wat betreft de visitatie is de druk met name verminderd voor de vrijwilliger-ambtsdrager die dit werk deed. De classispredikant is er voor in de plaats gekomen. Hij bezoekt met een vergelijkbare frequentie als bij de visitatie het geval was, maar het heet niet meer zo. Verder –  en dat is een derde punt – is er op plaatselijk niveau de mógelijkheid gekomen de vergaderdruk te verlichten: zo kan in meer gevallen een zogenaamde kleine kerkenraad en/of een aantal werkgroepen een deel van de taken en bevoegdheden uitoefenen die in beginsel aan het geheel van de kerkenraad is toebedeeld. Dit type veranderingen heeft ook een keerzijde. Minder mensen zijn bij de besluitvorming betrokken. De kans is niet denkbeeldig dat de betrokkenheid van individuele gemeenteleden vermindert. Tegelijk moet worden toegegeven dat als er simpelweg onvoldoende ambtsdragers zijn om de klassieke structuren in stand te houden, dit bezwaar al snel vervalt. In dit verband moet ook het voornemen genoemd worden het zogenaamde kennen en horen van de gemeente op een andere wijze vorm te geven – de synode heeft er slechts in eerste lezing over besloten, de kerk moet zich er nu over buigen. Gemeenteleden konden er tot op heden zeker van zijn dat zij bij bepaalde zaken, zoals de sluiting van een kerkgebouw of andere meer ingrijpende zaken, op een bepaalde wijze in de besluitvorming zouden worden betrokken. De vorm van dit zogenaamde kennen en horen was namelijk in de plaatselijke regeling vastgelegd. Het is de bedoeling dat de kerkenraad in het vervolg per geval kan bepalen, hoe zij het kennen en horen gestalte zal geven. Het zwaartepunt verschuift: de gemeente kan geen aanspraak meer maken op een recht, maar de kerkenraad bepaalt hoe het in een concreet geval wordt uitgewerkt. Ook hier gelden de vragen naar de betrokkenheid. De kans is niet denkbeeldig dat die vermindert. Tegelijk: de groep die zich actief betrokken weet en bijvoorbeeld op een gemeentevergadering verschijnt, wordt gestaag kleiner. Toch moet de groep die op dit moment actief betrokkenheid toont niet onderschat worden. Sterker nog: wil een gemeente vitaal blijven, dan is een dergelijke groep nodig. Een kerkenraad doet er verstandig aan ruimhartig om te gaan met de discretie die hij krijgt als de maatregel doorgang vindt. Waar het gaat om doelen van Kerk 2025 als gemeenteopbouw en gemeenschapsopbouw zijn derhalve kritische vragen bij deze maatregel te stellen.

Vermogensrechtelijke aangelegenheden

Wat betreft de vermogensrechtelijke aangelegenheden heeft er een soort van uitruil plaats gevonden. Enerzijds is het aantal mogelijkheden om dat plaatselijk te regelen vergroot, ook met een minimaal aantal ambtsdragers. Dat verlicht de druk op het plaatselijke bestuursapparaat. Anderzijds is het toezicht verscherpt, zijn de mogelijkheden om in te grijpen vergroot.

Balans en conclusie

Over het geheel genomen is er bestuurlijk in de uitwerking van Kerk 2025 een opwaartse druk te bespeuren. Bepaalde regelingen zijn uit de ordinanties weggehaald en in generale regelingen ondergebracht. Dat heeft als voordeel dat de synode ze zelf kan wijzigen, zonder daarbij de kerk te betrekken. De classis functioneert meer op afstand. De directe afvaardiging, uit de (wijk)gemeente is niet meer. Het regionale aspect is verdwenen. Plaatselijk is het mogelijk geworden dat een kleinere groep de lopende beslissingen neemt. De gemeenteleden kunnen, meer dan in het verleden, in de besluitvorming op afstand worden gehouden. Hoewel de tendens duidelijk is, moeten de effecten hiervan niet worden overdreven, noch in positieve, noch in negatieve zin. Er is wat meer ruimte gekomen voor de beoogde richting ‘back to basics’, maar die ruimte is beperkt, ook omdat de nieuwe ruimte paradoxaal genoeg het effect kan hebben dat de feitelijke betrokkenheid vermindert. Het komt in veel van de genoemde zaken uiteindelijk aan op de wijsheid van de bestuurders.

Het pas verschenen rapport Mozaïek van kerkplekken maakt duidelijk dat er qua regelgeving niet zo heel veel meer te besparen valt: ook voor nieuwe gemeenten die voortkomen uit de pioniersplekken zal een groot aantal regels blijven gelden. Alle plaatselijke gemeenten zullen moeten voldoen aan bepaalde eisen van kwaliteit, integriteit en veiligheid, ook om elkaar te kunnen (blijven) dragen. Bestuurlijk kan het misschien plaatselijk nog wel iets eenvoudiger. Moet bijvoorbeeld in alle gevallen de harde scheiding tussen kerkrentmeesters en diaconie worden volgehouden? Ook is denkbaar de plaatselijke gemeente nog iets meer ruimte te geven zelf keuzes te maken. De ervaring leert dan echter dat gevraagd blijft worden naar bepaalde modellen en wat we er dus mee opschieten. De vraag bij een grotere plaatselijke verscheidenheid is wel, of de Protestantse Kerk dat kan dragen. Bij alle verscheidenheid, is naast de geloofseenheid in Christus (inhoud), in de praktijk de kerkelijke structuur een van de weinige samenbindende elementen (vorm).  De geschiedenis leert bovendien dat een bepaalde institutionele stevigheid van belang is om als kerk de soms weerbarstige tijden te kunnen doorstaan. Wat dat betreft zal het voorlopig wel zoeken blijven naar een juiste balans tussen enerzijds charisma en anderzijds instituut.