kerk en recht

Hoe klein kan de kerkenraad zijn?

Kleine gemeenten. Ze zijn er altijd geweest en zullen er ook altijd blijven. Toch neemt hun aantal in de PKN gestaag toe. De kerk krimpt. Dat betekent vaak ook dat er vragen worden gesteld over de vereiste omvang van de kerkenraad. Het lukt in een aantal gevallen eenvoudig weg niet om voldoende ambtsdragers te vinden.  Wat is het echte minimum?

Minimum

De per 1 mei 2018 herziene kerkorde lijkt in dat opzicht duidelijk: in een gewone gemeente moeten er naast een predikant tenminste twee ouderlingen, twee ouderlingen-kerkrentmeester en twee diakenen zijn (ord. 4-6-3). In totaal dus naast de predikant zes ambtsdragers. De regelgeving is echter nogal flexibel. Als het minimum niet gehaald wordt, zal overleg gepleegd moeten worden met het breed moderamen van de classicale vergadering (ord. 4-6-5). Het is uit het woordgebruik niet goed duidelijk wat dit betekent: moeten kerkenraad en breed moderamen beide instemmen met de gang van zaken? Het lijkt er wel op. Het breed moderamen heeft vervolgens de bevoegdheid zo nodig ‘maatregelen’ te treffen om te zorgen dat de kerkordelijke taken in een gemeente worden verricht. Ik heb de neiging om de bevoegdheid om als breed moderamen in te grijpen in de personele invulling van plaatselijke colleges te beperken tot hetgeen is vastgelegd in ord. 11-2-4 en de daarin genoemde Generale Regeling Vermogensrechtelijke Aangelegenheden (GVRA, m.n. art. 2): het breed moderamen mag ingrijpen als het aantal leden van een college (van kerkrentmeesters, van diakenen) onder de drie komt. Advies dient ingewonnen te worden bij het Classicale College voor de Behandeling van Beheerszaken). Het breed moderamen kan dan opleggen dat het desbetreffende plaatselijke college wordt aangevuld, met een of meer andere ambtsdragers uit de kerkenraad, en/of met een of meer personen aangewezen door het Classicale College, dus ook van buiten de gemeente (GRVA, art. 2-2). Volgens de toelichting van het GCKO is het aanwijzen van ‘personen’ door het Classicaal College bij grotere vermogens aan de orde. Tegelijk deel uitmaken van twee colleges mag niet. Het is in deze regeling niet uitgesloten dat het breed moderamen bepaalt dat meer dan drie leden zitting in het college hebben. Het kan strikt genomen zelfs bepalen dat een meerderheid van buiten de gemeente afkomstig is. Het mag er echter niet op lijken dat het college onder curatele wordt geplaatst. Daarop zijn namelijk weer andere regels van toepassing (vgl. GVR, art. 3).

Welke ruimte heeft het breed moderamen verder in het treffen van ‘maatregelen’? Eén bepaling noemde ik nog niet: een college dient tenminste twee ambtsdragers te hebben (ord. 11-2-4). Stel dat een college er één heeft, maar wel twee andere leden (zodat het vervolg van ord. 11-2-4 niet in werking treedt)? Me dunkt, dat een breed moderamen in het overleg van ord. 4-6-5 kan instemmen met een dergelijke situatie, maar daartoe niet zonder meer verplicht is. Bepalend voor zijn oordeel is of ‘de in de ordinanties genoemde taken’ op een behoorlijke wijze kunnen worden verricht. Stel dat het college geen ambtsdragers meer telt, maar wel drie andere leden? Ook dan treedt het tweede deel van ord. 11-2-4 niet in werking. Het wordt dan mijns inziens principieel wel lastiger in te stemmen. De kern van een college bestaat immers uit ambtsdragers (afgezien van ord. 11-2-4 met name ord. 11-2-1; vgl. art. XIII-1, ‘desgewenst’ ook niet-ambtsdragers wat betreft het college van kerkrentmeesters). Daarvan afzien betekent dat een principieel uitgangspunt verlaten wordt. Niettemin sluit de GRVA het in art. 2 in de daar genoemde bijzondere situatie ook niet uit dat uitsluitend niet-ambtsdragers een college vullen.

Voorlopige conclusie. Het breed moderamen van de classicale vergadering kan onder omstandigheden instemmen met het feit dat een college slechts een ambtsdrager telt. Minder voor de hand ligt dat als er geen ambtsdragers meer deel uitmaken van een college. Volledig uitgesloten is echter ook dat niet.

Quorum

Het hiervoor genoemde minimum aantal van drie leden in een college is van belang. Om te kunnen besluiten moeten er vanwege de zgn. quorum-bepaling namelijk tenminste drie leden aanwezig zijn (vgl. ord. 4-5-4). Als er drie leden zijn, moet dus het hele college er zijn. Dat zal niet altijd mogelijk zijn. Als een lid verhinderd is deel te nemen aan de besluitvorming kan het desbetreffende college vragen dat lid te vervangen door een (andere) ambtsdrager uit de kerkenraad (ord. 11-2-6).  In theorie is het dus denkbaar dat een bepaald besluit genomen wordt door louter niet-college-leden. Wenselijk is dat natuurlijk niet. Het blijft echter zo mogelijk de continuïteit in de besluitvorming te bewaren. Interessant is de vraag of een kerkenraad in een dergelijke situatie ook een diaken mag aanwijzen voor de besluitvorming in een college van kerkrentmeesters (of omgekeerd). Gelet op het feit dat in de besluitvorming het desbetreffende lid dan ‘deelneemt met alle rechten en plichten van een lid van het college’, lijkt me dat niet het geval. In ord. 11-2-2/3 wordt een combinatie van deze posities immers uitgesloten. Dat past in het zorgvuldig gescheiden houden van de geldstromen (vgl. bv. ord. 11-2-9; vgl. ook GRVA, art. 2-2).

Vangnet

Dat brengt nog bij een ander punt. Dit spelen met de regels klinkt natuurlijk allemaal erg aardig. Het houdt echter ergens een keer op met deze acrobatiek. Daarom kent de herziene kerkorde ook enkele regels die als vangnet kunnen fungeren. De classicale vergadering – dus niét het breed moderamen van de classicale vergadering in een door hemzelf genomen besluit – kan in bepaalde omstandigheden een gemeente dwingen tot samenwerking met andere (ord. 2-7-7). Als ook dat geen soelaas biedt, bestaat de mogelijkheid een gemeente op te heffen (ord. 2-9-1).

Het geheel gaat voor het deel

Voor wie er mee te maken krijgt, zijn dit soort situaties verre van aangenaam. Hier prevaleert echter het belang van de andere gemeenten. Als vermogensrechtelijke aangelegenheden onvoldoende geborgd zijn en zeker als er vervolgens misstanden ontstaan, straalt dat af op de rest van de PKN. De goede naam van de kerk komt in het geding. Als het tegenzit, komen zelfs de afspraken over de ANBI-status van PKN-gemeenten in gevaar. Vandaar dat de kerk op bovenplaatselijk niveau in actie komt, zodra dit dreigt. Voor echter het vangnet gebruikt gaat worden, krijgt een plaatselijke gemeente alle mogelijke ruimte om zo zelfstandig mogelijk haar zaken te regelen.

De onbeantwoorde vraag

Met het voorgaande is de vraag van deze blog nog niet geheel beantwoord. Wat is het echte minimum? Kan een kerkenraad ook niet met één ouderling toe, of zelfs geheel zonder ouderlingen die geen oudderling-kerkrentmeester zijn functioneren? In dat verband moet duidelijk zijn dat het in ieder geval naar buiten toe van belang is dat de vermogensrechtelijke aangelegenheden goed geregeld zijn. In de kerk gaat het echter in de kern niet om geld, maar om andere zaken. Denk bijvoorbeeld aan pastoraat, het vieren in de zondagse eredienst, enzovoort. Ook dat zal de kerkenraad op een of andere manier moeten behartigen, wil ze geloofwaardig kunnen functioneren. Het absolute minimum ligt, gelet op de genoemde quorum-bepaling op in totaal drie. In dat geval heeft een kerkenraad echter verder geen enkele speelruimte meer. Niemand mag ziek worden, bij een besluit met vakantie zijn, enzovoort. Dat maakt een kerkenraad en daarmee een gemeente al te kwetsbaar. Voor even kan het misschien, maar op termijn lijkt me dit uitgesloten. Ook ethische vragen komen dan naar boven: mag er een zo grote last gelegd worden op degenen die bereid zijn verantwoordelijkheid te nemen? Het lijkt me dat we, mede afhankelijk van alle omstandigheden, toch snel op een minimum van vijf ambtsdragers uit zullen komen.