kerk en recht

Minder (rechts)zekerheid voor gemeenteleden

Het probleem

De kerkorde kent drie vormen van betrokkenheid van de gemeente bij de besluitvorming van de kerkenraad. Deze zijn, in opklimmende zwaarte, 1) de gemeente in de gelegenheid stellen een mening/oordeel te geven, 2) het kennen en horen van de gemeente over een voorgenomen besluit of een bepaalde thematiek, 3) het houden van een beraad in de gemeente over een voorgenomen besluit of een bepaalde thematiek. Meestal is een zwaardere procedure vereist bij zaken van een zwaarder gewicht. Toch is het niet altijd even duidelijk waarom het ene en niet het andere is voorgeschreven. Zo is in ord. 2 over gemeentevorming – inclusief fusie en splitsing – nogal eens voorgeschreven dat de gemeente een mening/oordeel moet geven, terwijl in ord. 4-8-9 is voorgeschreven dat de gemeente over zaken betreffende het voortbestaan van de gemeente gekend en gehoord moet worden. Het begrip ‘voortbestaan’ is nogal breed. Dat betreft al gauw een situatie van ord. 2, terwijl daar mening geven staat. Wat is dan de bedoeling? Het ligt voor de hand zekerheidshalve dan de verst strekkende mogelijkheid te kiezen, kennen en horen. Dat roept dan direct de vraag op wat het verschil is tussen een mening/oordeel geven en kennen en horen. Het gelegenheid geven een mening/oordeel te geven is geheel vormvrij. Het kennen en horen – wat een archaïsche term eigenlijk – is echter gekwalificeerd. De kerkenraad moet namelijk in de plaatselijke regeling vastleggen ‘de wijze waarop de gemeente wordt gekend en gehoord’ (PKO versie mei 2018, ord. 4-8-7). Dat kan een procedure zijn als mening/oordeel geven, bijvoorbeeld door afkondiging in de eredienst of vermelding in het kerkblad. De kerkenraad kan echter ook verder gaan en kennen en horen in de vorm van een gemeentevergadering doen plaats vinden.

De oplossing

In het Eindrapport Kerk 2025 is de aparte vorm van kennen horen geschrapt, al blijft de uitdrukking in de Romeinse artikelen nog wel staan. De generale synode heeft dit in eerste lezing overgenomen. Nu volgt de consideratie alvorens de synode – vermoedelijk  in april – tot definitieve vaststelling over kan gaan.  Kennen en horen is in dit rapport in alle gevallen omgezet in in de gelegenheid stellen een mening te geven, dit omwille van de ‘duidelijkheid’ (p. 40), ervan uitgaande dat beide ‘gelijk in betekenis’ zijn (p. 39). Tegelijk is bepaald dat de kerkenraad per geval kan beslissen hoe dit geven van een mening vorm moet krijgen. Dat hoeft dus niet meer in de plaatselijke regeling te worden vastgelegd, zoals nu bij kennen en horen. Deze verschuiving heeft voor- en nadelen. De voordelen liggen met name bij de kerkenraad. Die is na de invoering van de herziening geheel vrij. Hij kan er bijvoorbeeld voor kiezen bij vrij zware besluiten een lichte procedure te volgen de gemeente te laten reageren. Pas als het echt onredelijk wordt, is er een kans dat een rechtsprekend college de gekozen route zal afkeuren. De gemeente draagt vooral de nadelen. Ze kan er in de bestaande situatie op rekenen dat bij besluiten van een wat zwaarder gewicht de gemeente op een tevoren duidelijk vastgestelde wijze gekend en gehoord wordt. Zo nodig kan ze dit afdwingen. Doet de kerkenraad dat niet of niet correct, dan heeft een gemeentelid een middel in handen om in bezwaar te gaan bij een college voor de behandeling van bezwaren en geschillen. In een aantal gevallen van wat minder gewicht, bestaat tot op heden een dergelijke verplichte procedure niet. Dan is er sprake van een ‘mening’ geven. Daar hoeven geen nadere afspraken over te worden gemaakt. De kerkenraad kan dan zelf kiezen. Na de herziening zal dit dus in alle gevallen zo zijn. Zo ziet het er in de straks vernieuwde regeling allemaal wel een stuk overzichtelijker uit, maar dat heeft, zoals zo vaak bij vereenvoudigingen in de regelgeving, een prijs. Het is nu aan de gemeenten en de classicale vergaderingen om in de consideraties hun oordeel te geven. Mijn opvatting zal duidelijk zijn.

N.B. Dit is de herziene versie van een blog die ik op 24 november jl. plaatste. Ik had in eerste instantie begrepen dat in de plaatselijke regeling juist voor alle gevallen van een mening geven een duidelijke afspraak moet worden opgenomen. Dat is dus niet het geval.