kerk en recht

Bestuur op maat – mogelijkheden in de herziene kerkorde

Tot nog niet eens zo heel erg lang geleden, in de rechtsvoorgangers van de PKN, was het aantal variaties in het plaatselijk bestuur beperkt. Er was een kerkenraad, in grotere gemeenten een kerkenraad algemene zaken (GKN) of een centrale kerkenraad (NHK) en wijkkerkenraden. In de GKN konden gemeenten vanaf het begin van de jaren 1990 ook kiezen voor het zogenaamde werkgroepenmodel, waarin een belangrijk deel van het reguliere kerkelijk werk bij taakgroepen en sectieteams was belegd. Het systeem was al met al weinig flexibel. Tegelijk gaf het een grote mate van herkenbaarheid en daarmee ook verbondenheid: zo is ‘onze’ kerk georganiseerd, al zijn de inhoudelijke verschillen soms groot.  De PKN nam deze beperkte variatie in haar kerkorde op.

Onder invloed van het project Kerk 2025 is het aantal mogelijkheden per 1 mei 2018 sterk verruimd. Een plaatselijke gemeente kan worden opgedeeld in wijkgemeenten met een algemene kerkenraad, resp. wijkkerkenraden. Dat was zo en dat blijft zo. Nieuw is echter dat er voor gekozen kan worden onderscheid te maken tussen een grote kerkenraad en een kleine kerkenraad (vgl. PKO ord. 4-9 nieuw). De grote kerkenraad vergadert niet zo vaak. De kleine kerkenraad die in de regel vaker bijeenkomt krijgt op basis van plaatselijke gemaakte afspraken een aantal eigen bevoegdheden. Een zeer beperkt aantal taken moet in alle gevallen door de grote kerkenraad worden behartigd. Als er sprake is van wijkgemeenten, kunnen zowel een algemene kerkenraad als een wijkkerkenraad voor dit model kiezen. Daarnaast kunnen zowel een gemeente als een wijkgemeente ervoor kiezen werkgroepen in te stellen. Die behartigen een bepaalde taak, bijvoorbeeld in het kader van de eredienst, het pastoraat of diaconaat. De werkgroepen kúnnen worden gecombineerd met het onderscheid tussen grote en kleine kerkenraad, maar dat hoeft niet. Het kan ook gaan om een enkele kerkenraad en werkgroepen. Het is denkbaar dat een gemeente ervoor kiest het pastoraat op een klassieke wijze vorm te geven – met wijkouderlingen – en daarnaast een of meer werk/taakgroepen in te stellen. De kans is niet denkbeeldig dat je als lezer inmiddels de weg een beetje aan het kwijt raken bent. Dat is niet zo vreemd. Het aantal variaties is schier eindeloos. Het is bestuur op maat. Het voordeel is duidelijk. Je kunt modelleren al naar nodig is. Het nadeel ook. Iets van de oude herkenbaarheid en eenheid verdwijnt. Natuurlijk, elke gemeente heeft naast een predikant ouderlingen en diakenen en er is sprake van collegiaal bestuur, maar daar houden de overeenkomsten dan ook al snel op. Daarbij komt dat met zoveel keuzes kiezen vreemd genoeg heel moeilijk wordt.

De motivatie om bestuurlijk te gaan knutselen zal nogal eens ingegeven zijn door het feit dat het moeilijk of soms bijna onmogelijk is ambtsdragers te vinden. Voorheen was het aantal recepten beperkt. Je kon de kerkenraad verkleinen, al dan niet in combinatie met het instellen van werkgroepen. Dat was het dan wel zo ongeveer. Nu is het aantal recepten bijna oneindig. Hoe vind je het voor jou passende dat perspectief biedt? Een bijeenkomst van interim-predikanten maakte mij onlangs nog weer eens duidelijk dat met al deze mogelijkheden een diepgaander bezinning onontkoombaar is. Het ‘ambtsdragersprobleem’ is slechts een aspect. De hoofdvraag bij een bestuurlijke herziening zal moeten zijn welke organisatie heeft deze gemeente nodig? Daarachter ligt de vraag wat een gemeente wil. Hoe wil ze kerk zijn, welke accenten wil ze leggen, enz? Uiteraard zal daarbij gerekend moeten worden met de feiten, zoals de moeite (geschikte) ambtsdragers te vinden. Tegelijk is het ook niet helemaal ondenkbaar dat de herziening van de organisatie juist voor de oplossing daarvan nieuwe mogelijkheden biedt. Mijn advies zou daarom zijn niet al te ‘gretig’ om te gaan met de mogelijkheden tot bestuurlijke vernieuwing. Plaats die in een breder kader. Pas dan kun je er optimaal gebruik van maken en is het meer dan een organisatorisch trucje om de zaak draaiende te houden. De organisatie komt dan in dienst te staan van datgene waartoe een gemeente geroepen is: ‘de lofprijzing van de Naam des Heren en de dienst in de wereld’ (PKO art. IV-3).

Uiteraard zijn er voor- en nadelen te noemen bij specifieke variaties. Daar hoop ik later nog eens op terug te komen.