kerk en recht

Puntjes op de i – aanpassingen van de herziene kerkorde

De kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland is per 1 mei jl. herzien. Een bijgewerkte versie van kerkorde en ordinanties is te vinden op de pkn website. De meeste generale regelingen zijn ook digitaal beschikbaar. De regeling voor de verkiezing van leden van de classicale vergaderingen (vgl. ord. 4-13-1) zit daar echter nog niet tussen.

Vaak komen na een dergelijke herziening nog een aantal fouten tevoorschijn. Dat is ook nu het geval. Ik geef één niet onbelangrijk voorbeeld. Ord. 4-19-2 geeft aan dat de classicale vergaderingen de leden van de classicale colleges voor visitatie, behandeling van beheerszaken, opzicht, en behandeling van bezwaren en geschillen verkiezen. Daar staat vermeld dat deze leden voor een termijn van vier jaar worden verkozen, en kunnen worden herkozen voor een aansluitende periode van tenminste twee en ten hoogste vier jaar, ‘met dien verstande dat zij niet langer dan twaalf aaneengesloten jaren lid van het college kunnen zijn.’ In ord. 10-8-3 resp. 12-2-7 staat echter dat de leden voor de colleges voor het opzicht resp. voor de behandeling van bezwaren en geschillen voor een periode van ten hoogste van tien jaar worden benoemd. Aansluitende herverkiezing is uitgesloten. Dat wijkt dus wezenlijk af van de basisbepaling in ord. 4-19-2. Nu laat dit zich juridisch wel oplossen door te stellen dat het in ord. 4-19-2 om de generalis-bepaling gaat en in ord. 10-8-3 en 12-2-7 om de specialis, waarbij de specialis in beginsel voorrang heeft. Vreemd is het dan allemaal wel een beetje. Ord. 4-19-2 is van recente datum en vereist in dit licht nogal wat juridische kennis om goed geïnterpreteerd en toegepast te worden. Nu is het op zich begrijpelijk om voor de verkiezing van leden van alle classicale colleges dezelfde regels te hanteren. Maar nóg begrijpelijker is de afwijking voor de hier genoemde colleges. Deze vallen namelijk beide onder de noemer van kerkelijke rechtspraak. Daarvoor hanteert de kerk zoveel mogelijk de grondbeginselen voor een ‘fair trial’, zoals ze bijvoorbeeld in art. 6 EVRM zijn vastgelegd. Een daarvan is waarborg van een onafhankelijke rechter. Burgerlijke rechters worden daarom in beginsel voor het leven benoemd. Zij mogen in hun oordelen niet beïnvloed worden door de vraag of ze na een bepaald oordeel wel of juist niet herbenoemd zullen worden. De kerkelijke ‘rechters’ worden niet voor het leven benoemd, maar voor de in de kerk ongebruikelijk lange periode van tien jaar. Zo is enerzijds de onafhankelijkheid van de collegeleden en anderzijds de continuïteit binnen de colleges gewaarborgd. De collegeleden kunnen wel opnieuw worden benoemd, maar nooit direct aansluitend aan een eerdere periode. Met andere woorden: ze kunnen nooit rekenen op een direct volgende, nieuwe periode. Nu hoeft de kerk art. 6 EVRM natuurlijk niet te volgen. Toch is het voor de geloofwaardigheid van haar eigen rechtspraak wel verstandig om dat te doen, zowel naar de eigen leden toe, als naar buiten. Als iemand zijn zaak na de kerkelijke rechtsgang bij de burgerlijke rechter aanbrengt, toetst de burgerlijke rechter de kerkelijke procedure in het algemeen marginaal. Hij kan echter dieper ingrijpen in het kerkelijk oordeel, als hij ervan overtuigd is dat de algemeen erkende grondbeginselen van het procesrecht in de kerkelijke rechtspraak niet gewaarborgd worden. Dat moet een kerk niet willen, ook de PKN niet. Het ligt daarom voor de hand dat er op dit punt nog een correctie plaats vindt van de herziene kerkorde, zodat de intentie van de PKN inzake de kerkelijke rechtspraak klip en klaar is: kerkelijke rechters worden eenmaal benoemd voor een periode van maximaal tien jaar en kunnen niet direct opnieuw worden benoemd voor een aansluitende termijn. Het is een van de bepalingen waarmee ze de in artikel 6 EVRM gewenste onafhankelijke rechtspraak waarborgt.