kerk en recht

Als predikant terug naar de ‘oude’ gemeente (terwijl die nog vacant is)

Een predikant is nog niet zo lang in zijn nieuwe gemeente. De oude gemeente is nog steeds vacant. Hij komt er nog geregeld, met name voor kerkdiensten. Tevens legt hij dan wat bezoekjes af. Een collega heeft hem hierop aangesproken: ‘Het eerste jaar nadat je ergens weg bent, hoor je er geen werkzaamheden van wat voor aard dan ook te verrichten.’ De vraag is wat ik ervan vind.

Beroepscode

Bij vragen als deze pak ik altijd eerst de Beroepscode en gedragsregels voor predikanten en kerkelijk werkers (verankerd in de kerkelijke regelgeving in art. 4a van de Generale regeling rechtspositie predikanten). Helaas is er geen concrete bepaling te vinden bij deze situatie. In de beroepscode staan wel enkele waarden geformuleerd die het overwegen waard zijn. In de concrete gedragsregels zijn er een of twee die echt dichtbij komen.

Waarden

Eerst de waarden. Ze zijn uit hun aard globaal geformuleerd. Ze geven een richting. Het eerste dat dan opvalt is dat waar het gaat om leiding (2.1.1) het gaat om de gemeente waar de predikant werkzaam is. Daarmee is al een piketpaaltje geslagen. De vertrokken predikant dient zich verre te houden van het geven van leiding, dus ook door im- en expliciete adviezen, ook als die heel informeel gegeven worden. Het is niet eenvoudig om daar in wat voor contact dan ook verre van te blijven. Dit wijst al een richting wat betreft het onderhouden van contacten na vertrek. Daar komt bij dat de kerkorde aangeeft dat het aan de consulent is de kerkenraad te adviseren en bij het beroepingswerk te begeleiden (ord. 4-12-3).

De tweede waarde betreft het dienen (2.1.2). De gemeente is niet het eigendom van de predikant, maar van Christus. De predikant heeft te zoeken naar ‘wat heilzaam is voor de gemeente’. In dit geval betekent dat naar mijn idee dat de predikant de gemeente die hij verlaten heeft de gelegenheid moet bieden te ontwennen, mogelijk zelfs te rouwen om zijn vertrek. Dat biedt ook ruimte voor de talenten en gaven van gemeenteleden.

Een derde waarde die voor deze casus relevant is, is die van de verbondenheid (2.1.5). De beroepscode noemt in dat verband expliciet de collegialiteit. In een casus als deze betekent dat volgens mij dat én de consulent de ruimte krijgt én de opvolger.

Gedragsregels

In de gedragsregels kom ik in het verlengde van de waarden enkele zaken tegen die van belang zijn. Zo staat er dat de predikant/kerkelijk werker de grenzen kent ‘van het pastorale handelen’ en dat hij zich onthoudt ‘van handelingen en uitspraken die buiten de eigen opdracht liggen.’ (A2) Voorgaan op verzoek aan de oude gemeente: ja. Verdere contacten: met terughoudendheid. Immers, waar ligt de grens tussen het gezellige weerzien en het pastoraal contact? Spanning is er ook bij de regel dat de predikant/kerkelijk werker ‘in de uitoefening van zijn/haar ambt onafhankelijk’ blijft en ervoor zorg draagt ‘dat bij het samengaan van contacten uit hoofde van het ambt en andersoortige contacten geen belangverstrengeling ontstaat’ (A6). Ik heb de neiging dit ruim op te vatten. In het verlengde hiervan lees ik namelijk ook dat de pastor niet verder doordringt ‘tot de privésfeer van zijn/haar gesprekspartner dan in het kader van de pastorale zorg noodzakelijk.’ (A9) Ik besef dat een dergelijke regel allerlei vragen oproept. Kan een predikant dan geen vrienden hebben in de gemeente? Ik denk dat voorzichtigheid hier zeker op zijn plaats is. Tegelijk wil ik ook weer niet rigide doorschieten in de professionaliteit. De samenleving is wat dat betreft vaak al correct – afstandelijk – genoeg. Is de kerk niet tegelijk ook een andersoortige gemeenschap, een waar juist ook het persoonlijke alle aandacht mag krijgen?! Misschien juist als je ergens weg bent, is er meer ruimte voor het persoonlijke element. Gelet op het voorgaande zou ik echter niet te snel na het vertrek innige banden aanknopen. In de gemeente geldt namelijk dat de predikant/kerkelijk werker ‘bij het aangaan en onderhouden van relaties anders dan uit hoofde van zijn/haar ambt of dienst in het oog [houdt]  dat hij/zij onafhankelijk moet blijven tegenover degenen die aan zijn/haar zijn toevertrouwd.’ (A12)

Onder het kopje ‘De predikant/kerkelijk werker als collega’ zijn er twee bepalingen die dichtbij de casus komen. De eerste is dat hij of zij ‘in principe niet in[gaat] op een beroep op zijn pastorale zorg dat wordt gedaan door een gemeentelid dat aan de zorg van een collega is toevertrouwd.’ (C6) Ook hier dus weer de vraag: waar ligt de grens tussen gezelligheid en pastoraat? Want die collega is er natuurlijk in principe, ook als de predikantsvacature nog niet is vervuld. De kerkenraad zal voor de voorkomende gevallen iemand hebben ingeschakeld. Het meeste expliciet is echter een van de laatste bepalingen van dit onderdeel: hij/zij ‘neemt, wanneer zijn/haar ambt of dienst in een gemeente is neergelegd, distantie in acht om diens opvolger de ruimte te geven.’ (C7) Hierin komt niet naar voren dat je nóóit pastorale werkzaamheden mag verrichten. Ook niet hoe lang je dat na je vertrek niet zou mogen doen. De richting is echter wel duidelijk. Alles wat in beginsel de nieuwe collega in de weg kan zitten moet je nalaten.

Schenderlings beroepsethiek

Schenderling pleit in zijn Beroepsethiek voor pastores dan ook voor een ‘clean break’ (p. 206). ‘Ook in de vacaturetijd moet de vertrekkende pastor afstand nemen van zijn vorige gemeente.’ Want: ‘Het kan uitgelegd worden als een motie van wantrouwen tegenover de vervanger, als de pastor bepaalde pastorale relaties aanhoudt of bepaalde diensten (bijv. uitvaarten) blijft verrichten.’ Hij voegt daar echter wijselijk wel aan toe: ‘In de praktijk blijft het soms niettemin lastig om de juiste afweging te maken.’ Schenderling daagt zijn lezers dan ook uit een standpunt in te nemen in twee concrete casussen (zie p. 231v). Hij onderstreept in zijn boek hetgeen hiervoor wat uitgebreider naar voren is gebracht.

Conclusie

Er zijn kritische vragen te stellen bij het vermelde gedrag van de predikant die zijn oude gemeente nog niet zo lang verlaten heeft. Een concrete periode van terughoudendheid wordt nergens genoemd. Echter, zeker in de periode waarin de gemeente vacant is, is afstand geboden. Dat kan minder maar ook meer dan een jaar zijn. Maar ook als er een opvolger is, is terughoudendheid in eerste instantie van belang. De opvolger moet zich kunnen settelen en zo een echte kans krijgen.