kerk en recht

Predikantstraktementen in historisch perspectief

We vergeten snel. Dat geldt zeker bepaalde ‘alledaagse’ zaken, zoals het inkomen. Vraag een willekeurige iemand wat hij tien jaar geleden verdiende en hoe het toen precies zat met periodieken en vergoedingen, en de kans is groot dat hij het áls hij het al weet, slechts in grote lijnen terug kan halen. Dat geldt ook de predikantstraktementen. Hoe zat het ook al weer, en hoe zit het? Ik beperk me in deze blog tot de reguliere gemeentepredikant en de situatie voor en na de eenwording tot Protestantse Kerk in Nederland in 2004.

  1. De Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN) kende een systeem waarin gemeentegrootte en dienstjaren een rol speelden. Het bruto traktement van een beginnend predikant in de kleinste gemeente (<400) was net iets meer dan de helft van dat van een predikant in de grootste gemeente (>800) en een max. aantal dienstjaren (20 of meer). Dit systeem begon in de loop van de jaren zeventig vast te lopen. Predikanten met een flink aantal jaren kwamen niet meer weg, omdat ze verhoudingsgewijs te duur waren. Gemeenten moesten alles zelf bekostigen. Stokkende mobiliteit was het gevolg (dat is dus bepaald geen nieuw thema!). De voorkeur ging uit naar kandidaten of predikanten met een, hooguit twee gemeenten. Lange tijd is ontkend dat dit probleem van doen had met het traktementensysteem. Ongetwijfeld had het ook te maken met een hogere waardering van verhoudingsgewijs jongere predikanten. Toch, de financiën speelden zeker mee, met name toen de GKN niet meer groeide en het ledental terug begon te lopen. De ene plaatselijke Kerk had daar overigens veel meer last van dan de andere.
  2. De Nederlandse Hervormde Kerk (NHK) had een gecompliceerder systeem. Alle gemeenten waren ingedeeld in (uiteindelijk) vier zgn. klassen. Klasse I betaalde het meest, klasse IV het minst. Daarnaast speelde leeftijd een rol, niet het aantal jaren dat iemand predikant was. Ik schat dat rond het jaar 2000 het verschil tussen de laagst betaalde en de hoogst betaalde ongeveer op 1 : 1,6 uitkomt, maar hierin is bijvoorbeeld de pensioenvoorziening niet meegenomen. Gemeenten betaalden het basistraktement, de landelijke kas zorgde via een omslagstelsel voor de leeftijdsjaren/periodieken. Dit systeem bood meer ruimte voor doorstroming dan dat van de GKN, hoewel zich ook in de NHK vergelijkbare problemen voordeden. Wie eenmaal in klasse I zat, had beduidend minder mogelijkheden, als hij er tenminste niet op achteruit wilde gaan. Voor gemeenten die konden worden ingedeeld in klasse IV was er ruimte om voor relatief wat minder geld een predikant te kunnen onderhouden. Zo’n gemeente kon zelfs een ervaren predikant beroepen en ook krijgen als de predikant het tenminste niet erg vond om in klasse te dalen. Sommigen kozen bewust voor een kleinere gemeente in de laatste jaren voor hun pensioen.
  3. De Protestantse Kerk in Nederland (PKN) heeft het Hervormde klassensysteem afgeschaft, alsmede het leeftijdsjarensysteem, en er een soort van periodieken voor in de plaats gezet (waarbij in de loop der tijd, als ik me goed herinner) wat meer ruimte is ingebracht voor elders opgedane, relevante ervaring. Nadeel van dit systeem is a) dat alle gemeente grofweg hetzelfde moeten betalen (dat was zeker in het begin voor kleinere gemeenten die minder uit te geven hadden en in beide systemen in principe goedkoper uit waren, een hard gelag), en b) beginnende predikanten minder aantrekkelijk zijn (zij ontberen meestal nog ervaring, maar kosten de gemeente evenveel als een ervaren collega).
  4. In de PKN heeft men na verloop van tijd een oplossing bedacht die niet alleen tegemoet kwam aan de genoemde nadelen van het systeem, maar ook een oplossing biedt voor nieuwe problemen. Zo hebben jonge predikanten aangegeven behoeft te hebben aan wat meer begeleiding in de eerste jaren. Gemeenten aan de andere kant zijn minder goed dan in het verleden in staat borg te staan voor de financiële verplichtingen die gepaard gaan met het hebben van een predikant. De Mobiliteitspool komt hieraan tegemoet. Waar een fulltimer ‘gewone’ predikant grofweg 85.000 Euro per jaar kost (dat is iets ánders dan wat zij/hij krijgt!), doet een mobiliteitspooler ‘maar’ 60.000 Euro per jaar. Het gaat bovendien per definitie om tijdelijke contracten. Soms blijkt het mogelijk dat de mobiliteitspooler toch doorgroeit en een gewoon beroep in dezelfde gemeente krijgt. In de kerkorde is deze variant niet direct te vinden. De mobiliteitspooler is in dienst van de dienstenorganisatie en wordt beroepen als predikant in algemene dienst.
  5. Ergo. Zowel de GKN als de NHK kenden voor kleine en minder vermogende gemeenten een mogelijkheid om toch een (goedkopere) predikant aan te trekken, al was dat in de GKN beperkt tot beginners en kostte het in het GKN-systeem die gemeenten veel minder.
  6. Inmiddels doet het probleem van de mobiliteit zich weer voor, hoewel dat blijkens de cijfers ook niet overdreven moet worden. Aan het traktementensysteem als zodanig ligt dat in beperkte mate. Het stimuleert predikanten niet om te verkassen. Overal is de beloning gelijk. Naast persoonlijke factoren die predikanten beperken in hun keuze – zoals een opgroeiend gezin en/of het werk van een partner – is vermoedelijk belangrijker dat het aantal vacatures voor fulltimers afneemt en gemeenten niet snel tot samenwerking geneigd zijn zodat alsnog een fulltimer of een parttimer voor een fors percentage beroepen kan worden.