kerk en recht

De toekomst van het kerkrecht

Hoe zal het kerkrecht zich in de komende jaren ontwikkelen? Ik denk bij deze vraag zowel aan het universitair onderzoek en onderwijs als aan de kerkrechtelijke praktijk. Het is nog niet zo lang geleden dat kerkrecht sterk historisch bepaald was, gestempeld door de eigen traditie. Het was nogal eens de hoogleraar kerkgeschiedenis die het erbij deed. In de afgelopen decennia is dat veranderd. Mijn voorganger aan de PThU, Leo Koffeman, verbreedde de blik. Kerkrecht was voor hem primair oecumenisch kerkrecht. Dat sloot nauw aan bij het tweede hoofdbestanddeel van zijn leeropdracht, oecumenica. Het accent verschoof van het diachrone naar het synchrone. In de oecumenische benadering brengt ieder kerkgenootschap natuurlijk zijn eigen historische gestalte in, maar het accent komt te liggen op het gesprek dat kerkelijke tradities vanuit die historische gestalten met elkaar voeren. Dat gebeurt op verschillende niveaus, in officiële kerkelijke ontmoetingen, op wetenschappelijk niveau, maar ook lokaal. Ik heb de indruk dat er nu opnieuw verbreding plaats vindt, moet vinden. Het kerkrecht zal zich nu en in de komende jaren nadrukkelijker moeten verstaan met het wereldlijk recht. Nadrukkelijker: de verhouding tussen kerkelijk en wereldlijk recht is altijd een thema geweest. Verschillende Hervormde handboeken uit de 19e eeuw bijvoorbeeld besteden er aandacht aan. Ook Koffeman stelt het in zijn standaardwerk Het goed recht van de kerk/In Order to Serve aan de orde, in het bijzonder waar het de mensenrechten betreft. Deze thematiek gaat in de komende jaren belangrijker worden, ook in de Protestantse Kerk in Nederland (PKN).

Extern

Twee ontwikkelingen geven aanleiding tot deze overtuiging. De eerste is gelegen in de maatschappelijke ontwikkelingen. Religie staat onder druk. Een sterk voorbeeld in dit verband is het afschaffen van de mogelijkheid dat kerken gebruik maken van de gemeenschappelijke basisadministratie. Met name D’66 heeft zich daar sterk voor gemaakt. Commerciële partijen blijven wel de ruimte krijgen om onder bepaalde voorwaarden van deze dienst gebruik te maken, de kerk niet meer, althans zo staat het er op dit moment voor. Argumenten die wijzen op de verbindende bijdrage van de kerk aan de samenleving, doen er nauwelijks toe. Ze vallen buiten ideologisch gedreven terugdringen van religie tot het privé-domein. Kerken zullen de in het Burgerlijk Wetboek gegeven ruimte houden om hun eigen statuut op te stellen en daarnaar te leven, maar die ruimte zou nog wel eens wat verder ingeperkt kunnen worden. In zekere zin is het gelukkig dat de wet spreekt over kerkgenootschappen en niet over geloofsgemeenschappen of iets dergelijks. Moskeeën zullen vanwege de associatie met de christelijke kerk niet zo snel gebruik maken van de juridische organisatievorm ‘kerkgenootschap’. Zouden ze dat wel doen, dan zou de huidige aversie tegen de islam hoogstwaarschijnlijk ook gevolgen hebben voor de kerken. In meer algemene zin straalt de allergie voor de islam overigens wel af op de kerken. Door deze ontwikkelingen zal het debat over mensenrechten als de vrijheid van godsdienstvrijheid, vereniging, meningsuiting en onderwijs toenemen en scherper worden.

De tweede ontwikkeling loopt gelijk op met de verzwakkende positie van de traditionele kerkgenootschappen. Zij zoeken naar nieuwe vormen van kerk zijn. De PKN doet dat bijvoorbeeld met de zgn. pioniersplekken. Die zijn kerkrechtelijk wel netjes ingekaderd als ‘missionaire gemeenten’ (ord. 2-18a), maar in de praktijk moeten soms nogal wat onmogelijke hobbels genomen worden. Daarnaast zijn er ook groepen die zich los van gevestigde kerken presenteren. Zolang de nieuwe gestalten van kerk staan onder de paraplu van een bestaande en stevig gewortelde kerk, zullen ze in hun juridische-organisatorische gestalte bij die kerk kunnen schuilen. Maar het zou me niet verbazen als die paraplu daar niet altijd geschikt voor is en men een eigen weg gaat, soms misschien ook zonder scherp omlijnde organisatie. Dan zal het juridisch wel eens aan kunnen komen op de basis van de eerder genoemde mensenrechten. Maar ook los van de organisatie. Pioniersplekken zoeken de klassieke grenzen op, gaan erover heen, zoeken verworteling in de samenleving. Wat zijn zowel individueel als collectief de rechten (en plichten)?

Intern

Naast dit externe ‘front’ is er ook een intern ‘front’. Met Kerk 2025 en de daarbij behorende slogan ‘back to basics’ is een bezinning op gang gekomen over de vraag wat nu precies ons kerk zijn uitmaakt. In eerste instantie zal de kerkorde ingewikkelder worden. Dat klinkt wellicht vreemd, tegengesteld zelfs aan de beweging naar de ‘basics’. Toch is dat niet het geval. De bedoeling is onder meer dat de plaatselijke gemeente meer ruimte gaat krijgen, zodat ze zich zo kan ontwikkelen als de plaatselijke omstandigheden mogelijk en nodig maken. Die ruimte zal gedefinieerd moeten worden. Het is dus niet alleen regels eraf, maar (zelfs veeleer) regels erbij. In het verleden konden we bijvoorbeeld simpelweg stellen dat een diaconie uit een bepaald minimum aantal diakenen bestond. Nu moeten we regelen dat de diaconie ook niet-ambtelijke leden kent. In deze exercitie zal steeds weer de vraag gesteld moeten worden wat wezenlijk is voor de kerk en wat niet. Daarbij zullen we de boven genoemde theologische lijn van het oecumenisch kerkrecht goed kunnen gebruiken. Ik vermoed dat de beweging die met Kerk 2025 is ingezet ook na het afronden van het eigenlijke project nog wel even zal doorgaan. Ik hoop het eigenlijk. Ook na de in Kerk 2025 voorziene aanpassingen van de kerkorde moet er nog heel wat gebeuren om de PKN een kerkorde te geven waarmee ze echt vooruit kan.