kerk en recht

Beroepscode: niet te letterlijk nemen

In het ND van donderdag 28 januari stond een ingezonden van pastoor Ad van der Helm uit Den Haag. Hij haakt aan bij het bericht dat zijn collega Hermans in het Brabantse noch door zijn eigen bisschop noch door de burgerlijke rechter openlijk op de vingers werd getikt voor het aanvaarden van de erfenis van een parochiaan. Het verweer van de pastoor was dat hij de erfenis niet uit hoofde van zijn functie had ontvangen, maar als goede vriend. Het bezwaar van Van der Helm is kort gezegd, dat ook àls het plekje in het testament als een vriendschappelijke geste mag worden beschouwd, het fundament van de relatie een professionele is. Immers de relatie was ontstaan vanuit de geestelijke bijstand die de pastoor geboden had na het overlijden van haar man.De desbetreffende beroepscode mag het aanvaarden van een erfenis naar de letter in dit geval wellicht toestaan – namelijk als het ‘in een pastorale betrekking’ staan heel eng wordt opgevat. De geest is een andere.
Ook de Protestantse Kerk kent een beroepscode voor haar pastorale professionals, predikanten en kerkelijk werkers. Mijn stelling zou zijn: die moeten we niet te letterlijk nemen. Het punt bij een beroepscode is nu eenmaal dat ze niet alles in regels kan vatten. De Protestantse code geeft dat overigens ook aan (art. 3.1). Ze schetst de contouren van hoe een pastorale professional zich heeft te gedragen.Het is onmogelijk om alle voorkomende gevallen in regels te vatten. Het is geen uitputtende regeling maar een leidraad voor het handelen. Om terug te komen op het voorbeeld van de Brabantse pastoor. De rooms-katholieke beroepscode is zo geformuleerd dat hij de erfenis mocht aanvaarden. Er was naar de opvatting van pastoor en bisschop geen sprake van een pastorale betrekking, waardoor het ontvangen van een erfenis vrijstond (vgl. art. 1.6). Ook had de pastoor zich kennelijk niet schuldig gemaakt aan de financiële of materiële uitbuiting waarvoor de beperking tot een pastorale relatie niet bestaat (vgl. art. 5.2). Kernvraag is: wat is een pastorale betrekking? In de Protestantse Kerk zal men er op basis van de daar bestaande code vanuit gaan dat het feit dat iemand gemeentelid is in de gemeente van de pastorale professional een pastorale relatie impliceert (vgl. art. 3.2.1 sub A14). Naar de letter zou zich daar de Brabantse situatie niet kunnen voordoen: de colleges voor opzicht en tucht zouden desgevraagd in beginsel ingrijpen. Maar wat nu als het gaat om iemand die geen gemeentelid is? De Protestantse beroepscode spreekt in het algemeen in termen van een pastorale relatie maar beperkt de code waar het gaat om erfenissen ineens tot ‘gemeenteleden’. Naar de letter zou het dan volgens de Protestantse beroepscode wel mogen. In alle gevallen? Het laat zich goed verdedigen dat een predikant een erfenis mag aanvaarden van een oude studievriend met wie hij beroepshalve nooit te maken heeft gehad. Maar als het nu gaat om iemand uit het territoir van zijn kerkelijke gemeente die hem ooit om geestelijke bijstand heeft gevraagd? Of iemand met een vergelijkbaar verzoek van buiten het territoir van de kerkelijke gemeente? Ik denk dat ook dan de regel zal moeten zijn: dat kan niet. Zelfs als er van een direct persoonlijk contact nooit sprake is geweest, maar de betrokkene bijvoorbeeld geregeld onder het gehoor van de predikant zat, of zijn preken op internet zo graag beluisterde, dan moet het devies mijns inziens luiden: niet doen. Alles wat een predikant uit hoofde van zijn functie/ambt krijgt, daar moet hij uiterst terughoudend op reageren. Als mensen op een of andere manier geld willen geven, dan dient de predikant te verwijzen naar de kerk die hem voor zijn werk vrijstelt.
Ik zeg het daarom nog maar eens: niet te letterlijk nemen, de beroepscode. Wie er al te legalistisch mee omgaat, maakt een gerede kans toch in de fout te gaan.
Wie zich nog eens wat meer in deze zaken wil verdiepen, verwijs ik naar het uitstekende boek van collega J.G. Schenderling, Beroepsethiek voor pastores (Budel: Damon 2008), met name par. 7.3.