kerk en recht

‘Waar een Woord is …’ – eerste indruk

Heel Nederland weet, kan weten, dat de Protestantse Kerk bezig is met een veranderingsproces. Tot in uiteenlopende landelijke media was het onderwerp van gesprek. Dat is bepaald niet gering. Wel jammer misschien dat de kerk weer eens als ‘probleem’ in het nieuws komt, maar dat is waarschijnlijk nauwelijks te vermijden. Overigens valt het met het ‘probleem’ ook wel mee. Op een of andere manier slaagt Arjan Plaisier er met de nota Kerk 2025: Waar een Woord is, is een weg onder de arm in niet zozeer tobberig als wel realistisch over te komen. Niet onbelangrijk voor een eerste indruk!

En verder? In allerlei opzichten is er een enorm verschil met het rapport Kerk naar 2025. Een verkenning. In vergelijking met wat er nu ligt is dat niet veel meer dan een kladje. Waar enkele maanden geleden het vooral leek te gaan om een aantal losse ideeën, ontstaat nu een meer samenhangend beeld waarvan de onderdelen zover zijn uitgewerkt dat de lezer echt een idee krijgt wat de bedoeling is. Dat is een felicitatie naar al degenen die hebben meegewerkt meer dan waard!

Ik beperk me in deze eerste blog over de nota tot een observatie over de structuur.

De nota ademt een open houding ten aanzien van het verschijnsel ‘kerk’. Geen degelijke kerkleer. Het begint met enkele schetsmatige lijnen vanuit de vreugde om kerk te zijn, ‘Back to basics’: de kerk waar ik woorden hoor die ik nergens anders hoor (believe); de kerk als gemeenschap in Jezus’ naam (belong); de kerk als richtingwijzer voor een goed leven (behave). Dat is het uitgangspunt. Daarop volgt dan in deel I de ‘agenda’, naar de oorspronkelijke betekenis van het woord: dat wat gedaan behoort en/of moet worden. Het voordeel van deze benadering is het sterke accent op heden en toekomst. Er is ook een nadeel. De traditie, de wijze waarop we nu kerk zijn, wordt hieraan volledig ondergeschikt. Ik zou ook niet zo goed weten hoe het anders moet als je een sprong voorwaarts wilt maken. Ik constateer het. Om echter als kerk bewust keuzes te kunnen maken en die ook daadwerkelijk in het kerkelijk leven te implementeren kunnen we niet om de discussie over de verhouding tot onze wortels heen.

In deel II, ‘Waar het naar toe gaat’, lezen we in het eerste hoofdstuk ‘Het DNA van de Protestantse Kerk’ de woorden ‘presbyteriaal-synodaal’, het inrichtingskenmerk van de Protestantse Kerk als vetgedrukt kopje. Ze staan er wel, maar op een of andere manier krijgen ze in wat volgt nauwelijks meer betekenis. Gesteld wordt dat de beschrijving is ontleend aan de vigerende kerkorde. Ik krijg echter sterk de indruk dat een en ander toch behoorlijk is toegeschreven op wat later in de nota nog komen gaat. Een gekleurde weergave van de kerkorde dus. Bij lezen en herlezen denk ik, bij alle nadruk op de plaatselijke gemeente en slechts enkele regels over de meerdere vergaderingen, dit is meer presbyteriaal-congregationalistisch: de gemeente, het zij als geheel, hetzij bij monde van een kerkenraad, bepaalt in hoge mate hoe zij kerk wil zijn. Het is goed te lezen dat het ambt in de schets van het DNA nadrukkelijk een plek krijgt. Dat vind ik belangrijk: het ambt vertegenwoordigt niet zozeer of in ieder geval niet alleen de gemeente, maar God, de stem die ook een tegenstem kan zijn, een kritisch tegenover. Aan het regionale en landelijke niveau wordt slechts aan het slot in een enkele alinea aandacht besteed. Dat wordt in de bijlage wel enigszins recht gezet, wat beklijven zal is het beeld dat in de hoofdtekst opgeroepen wordt. Nu beleef ik de wijze waarop we kerk zijn in de Protestantse Kerk in toenemende mate ook zo en ik voel me daar zeker in een gemeente als Leidsche Rijn wel bij. Het is een legitieme gestalte van de kerk van Christus. Bovendien zal ik de laatste zijn om te ontkennen dat de huidige kerkorde van de Protestantse Kerk aanknopingspunten biedt om deze kant op te gaan. Dat is indertijd ook een van de kritiekpunten geweest.

Bij deze constatering toch enkele kanttekeningen, deels in de vorm van vragen. Zou bij alle positieve formuleringen ook niet wat duidelijker de keerzijde van dit model geschetst moeten worden? En, maar dan begin ik in feite al iets te zeggen over de keerzijde: is het geschetste beeld van het DNA van de kerk, tezamen met de variëteit aan gemeenten en gemeentevormen waar in het vervolg van de nota onder ‘Anders verder’ over gesproken wordt, ook niet enigszins kleurloos? Wat kenmerkt nu de Protestantse Kerk in Nederland als geheel? Ik vermoed dat wat ik hier pragmatisch formuleer bij mensen die specifieke opvattingen hebben over de inrichting van de kerk al snel principiële kanten zal hebben. Ik kan me echter ook goed voorstellen dat de Protestantse Kerk haar wat ik dan typeer met ‘congregationalistische’ benadering principiëler inkleedt en uitwerkt. Dit is de wijze waarop wij geloven (!) kerk te moeten zijn. Het zou ook heel goed een model met oecumenische aspiraties kunnen worden: de drempel voor andere gemeenten/kerken om zich aan te sluiten is relatief laag.

Hoe dit ook zij, in hoe het volgens de nota moet gaan worden, doen zich een paar wezenlijke veranderingen voor ten opzichte van hoe het nu is. Het meest in het oog springt het verdwijnen van de 74 oude classes en het ontstaan van 8 nieuwe regionale classes, met aan het hoofd een vrijgestelde voorzitter, iemand met een ‘herderlijke opdracht’. De bijgevoegde noot laat open, hoe deze figuur gaat heten. Het kan een ‘pastor pastorum’ zijn, maar dus ook een bisschop, al blijft dat woord achterwege, vermoedelijk bewust. Zij of hij wordt het gezicht van de regio en krijgt met name in het toezicht een aantal bijzondere bevoegdheden.  Hier wordt een duidelijk episcopaal element ingebracht. Ik wil het op dit moment bij deze vaststelling laten en hoop daar op een ander moment nog eens op terug te komen.

Al met al gaat de Protestantse Kerk lijken United Reformed Church in Groot Brittannië. In dit kerkgenootschap kwamen verschillende bloedgroepen samen, congregationalisten en presbyterianen. De zelfstandigheid van de plaatselijke gemeente staat hoog in het vaandel. De kerk is ingedeeld in elf regio’s, die elk een zogenaamde moderator in dienst hebben, vergelijkbaar met de vrijgestelde voorzitter die nu in ‘Waar een Woord is …’ wordt voorgesteld. Men werkt al ruim veertig jaar met deze opzet. Het lijkt me de moeite waard om te bekijken welke ervaringen men daar heeft opgedaan. De Protestantse Kerk kan daarvan leren.

Tot slot, voor deze blog althans. Als ik het hele plaatje overzie, gaat de variatie met name in gemeentevormen in de Protestantse Kerk toenemen. Dat maakt de wijze waarop dat in regelgeving wordt omgezet spannend. Met de toename van varianten die toch op een of andere manier vragen om uitwerking zou het wel eens ingewikkelder kunnen worden. Het moest eenvoudiger, zo lazen we dit voor jaar. Andermaal zou ik willen pleiten voor tijdige bezinning op het punt van de regelgeving.