kerk en recht

Kerk naar 2025: de vergeten paragraaf en het vergeten hoofdstuk

In de eerste maanden van dit jaar kwam het project Kerk 2025 geregeld in het nieuws. Arjan Plaisier schreef een verkennende notitie die in het algemeen goed ontvangen werd, ook in de generale synode. Het moderamen schreef vervolgens een stappenplan op weg naar de volgende zitting van de synode.  Dit project kan niet om organisatie en kerkorde heen en doet dat ook niet. Op pagina 12 van de notitie lezen we:

Kerk is vorm. Ook dat geldt voor de kerk naar 2025. Een onderdeel van deze vorm is de organisatie. De kerk is ook een instituut. Als Protestantse Kerk hebben we een weloverwogen kerkorde die helpt om plaatselijk en landelijk met elkaar kerk te zijn. Op de organisatie en de kerkorde zijn we zuinig. Tegelijk zullen we ook eerlijk naar die organisatie en orde moeten kijken. Er is een breed gedeeld besef dat de inrichting van de kerk eenvoudiger en flexibeler moet worden, om zo energie vrij te maken voor de basics van kerk zijn.

Hoofdstuk IV van de notitie werkt dit verder uit aan de hand van een aantal dilemma’s en keuzes. Het voordeel daarvan is dat het concreet wordt. Zo wordt de vraag gesteld of het reëel blijft heel Nederland af te dekken met kerkelijke gemeenten. In sommige streken volgt nu al de ene samenvoeging op de ander. Is er nog wel altijd echt sprake van kerkelijke presentie? Of in feite alleen maar in naam? Een keuze kan zijn om ‘witte vlekken’ te laten ontstaan. Een andere vraag is die naar het voor onbepaalde tijd beroepen van predikanten. Financieel is dat steeds minder haalbaar. Predikanten en gemeenten zijn niet altijd in staat voor ‘onbepaalde tijd’ voor elkaar in te staan. En zo is er meer te noemen. Het nadeel van deze concrete benadering is echter ook snel duidelijk: wat is het ruimere perspectief? Het lijkt me dan ook terecht dat het stappenplan bij deze aspecten van het predikantschap als eerste mijns inziens zeer terecht de vraag stelt (p. 5): ‘Wat is het profiel van de predikant van de toekomst in de kerk van de toekomst?’ Het zou best eens kunnen zijn dat allerlei vragen die nu als hoogst actueel in de notitie van Kerk 2025 aan de orde worden gesteld over tien jaar niet meer of niet meer zo spelen. Juist in de kerk zouden we moeten weten van de betrekkelijkheid van de waan van de dag.

De vergeten paragraaf

In zowel notitie als stappenplan zoek ik tevergeefs op een visie naar het totaal van de organisatie in relatie tot regelgeving. Dat zou ik de tot op heden vergeten paragraaf van het project willen noemen. Ik kan me tenminste twee redenen voorstellen waarom daar nu nog niet of nauwelijks over gesproken wordt. De eerste is dat de regelgeving pas in een volgend stadium aan de orde komt: eerst de inhoud, dan de vorm. De tweede is dat we eigenlijk nog maar heel recent een ingrijpende revisie van de kerkorde achter de rug hebben en daarom op dat front voorlopig rust gewenst is.

Ik zou ervoor willen pleiten in dit stadium na te gaan denken over regelgeving. De huidige regelgeving is in diverse opzichten complex. De kerkorde van de Protestantse Kerk kent als een soort van grondwet de zogenaamde Romeinse artikelen. Daarop volgt de uitwerking in de ordinanties. Die worden op hun beurt vervolgens verfijnd in enerzijds op plaatselijk niveau in plaatselijke regelingen en anderzijds op landelijk niveau in generale regelingen. Maar met deze drie lagen zijn we er nog niet. Er zijn ook nog uitvoeringsbepalingen en, als vijfde laag, toelichtende circulaires. Naast deze verticale complexiteit is er de horizontale. Om een voorbeeld te noemen. Revisie van een besluit is geregeld in ordinantie 12-12. Maar bij bepaalde besluiten van het breed moderamen van de classis is alleen een verzoek tot heroverweging mogelijk bij de classis zelf (ord. 4-16-7). Die bepaling staat dan onder het kopje ‘werkwijze’ van de classicale vergadering. Een ander voorbeeld zijn de generale regelingen. Je zou vanuit de benaming denken dat de generale synode daarover gaat. Dat is echter weer net even anders bij onder meer de Generale Regeling Rechtspositie Predikanten. Dan is de kleine synode bevoegd. Op grond van vorenstaande onderschrijf ik de stelling van Arjan Plaisier dat het ‘eenvoudiger’ moet, zeker in een kleinere kerk. Dat is echter simpeler geschreven dan gedaan. Ik wijs op drie deels samenhangende punten. Het eerste betreft de kerkelijke rechtspraak. Centraal staat in de beoordeling het criterium of de zogenaamde zorgvuldigheidsregels al dan niet gehanteerd zijn in het bekritiseerde besluit. Die richten zich in hoge mate op de voorgeschreven procedure. Maar dan moeten er wel procedures voorgeschreven zijn, anders wordt de kerkelijke rechtspraak al snel een wassen neus. Nu kan het een keuze zijn om die te marginaliseren, maar dat lijkt niet de bedoeling te zijn (vgl. notitie, p. 10). Dat brengt me bij het tweede punt. Wil de burgerlijke rechter in kerkelijke zaken marginaal toetsen, dan moet juist de kerkelijke rechtspraak goed op orde zijn en met een aantal waarborgen zijn omgeven. Dat geldt a fortiori waar het gaat om zaken met een duidelijk vermogensrechtelijk aspect, zoals bijvoorbeeld de rechtspositie van predikanten. Daarmee zijn we in feite ook bij het derde punt aangeland. Er zijn tal van momenten waarop de kerk het sociaal-maatschappelijk leven raakt. Of bijvoorbeeld: wie mag de kerk vertegenwoordigen bij de aankoop van onroerend goed, aan welke regels is de vertegenwoordiger gebonden? Dat moet voor derden kenbaar zijn, anders weten zij niet waar ze aan toe zijn. De kerk is niet van de wereld, maar wel in de wereld. Met andere woorden: we ontkomen waarschijnlijk niet aan een stevige set regels, mede onder druk van de samenleving. Ook daar zien we de roep om minder regeldruk, maar ook daar blijken in de praktijk dikwijls eerder meer dan minder regels te ontstaan. Hier en daar wat knippen in de huidige kerkelijke regelgeving zal niet zo ingewikkeld zijn, maar een wezenlijke verandering vereist visie, juist ook op de aard van de kerkelijke regelgeving als zodanig. Het lijkt me van belang de mogelijkheden in een vroeg stadium te verkennen, al is het misschien op dit moment nog maar schetsmatig in een paragraaf.

Het vergeten hoofdstuk

Het voorgaande is nogal formeel van karakter. Maar er is ook een inhoudelijke kant, die van de identiteit. Ik proef in Kerk 2025 in het algemeen en in de geciteerde regels in het woordje ‘flexibeler’ in het bijzonder de wens meer maatwerk te kunnen leveren. Leo Koffeman deed in zijn afscheidsrede aan de PThU, ‘Moet kunnen? Over de ruimte voor wijziging van de kerkorde’, onder meer de suggestie om dispensatiemogelijkheden in te bouwen (p.2-4). Dat betekent dat de situatie van plaats tot plaats kan gaan verschillen. Op zichzelf is dit een alleszins begrijpelijk streven. Maar ook in dit opzicht zijn er naar mijn overtuiging grenzen. Wat maakt de Protestantse Kerk tot wie zij is? Wat is principieel organisatorisch haar identiteit? Als ‘alles’ kan, zal door de grote onderlinge verschillen nauwelijks meer sprake zijn van een gezamenlijke identiteit. De verschillen zijn inhoudelijk nu soms al groot, te groot misschien om elkaar echt te kunnen (ver)dragen. Hoe groot is organisatorisch de rek? In het verleden wisten mensen ook qua kerkelijke organisatie globaal waarom ze Hervormd, Gereformeerd of Luthers waren. De belangstelling voor organisatorische zaken is in de kerk zo goed als verdwenen, ook omdat het nogal beperkt en intern is. Toch speelt die onbewust vaak nog wel een rol als het gaat om de identiteit. In hoofdstuk II van de notitie, ‘Het DNA van de Protestantse Kerk’, vind ik hiertoe zeker wel aanzetten, maar het blijft ambivalent. Is de huisgemeente nu volwaardig kerk, of horen de ambten daar op een of andere manier toch onvervreemdbaar bij (vgl. ook stappenplan, p. 3v)? Het gaat mij er dan niet alleen om of het theologisch klopt, maar ook hoe het leeft of kan leven bij gemeenteleden. Ik vermoed dat teveel verscheidenheid de spankracht van een zowel van binnen als van buiten herkenbare kerk te boven gaat. Daarom zou ik graag ook op dit punt doordenking zien. Dat raakt echter aan wat ik het vergeten hoofdstuk van de notitie zou willen noemen: een aansprekende, samenhangende theologisch-ecclesiologische visie op de kerk van de toekomst.

P.S. Inmiddels is Kerk 2025: Waar een Woord is, is een weg verschenen, de volgende fase in het veranderingsproces. Voor een eerste indruk, zie deze blog.